ATB/MTB techniek

Plaats reactie
Rasmussen
Berichten: 620
Lid geworden op: 05-12-2007 10:25

ATB/MTB techniek

Bericht door Rasmussen » 11-12-2007 21:09

Mountainbike (MTB)

MTB materiaal
Rijd bij nat weer, modder en zacht zand met een iets lagere druk in je banden. Experimenteer hier zelf wat mee, een indicatie is tweeëneenhalf bar voor een rijder van 80 kilogram. Een bredere band (in ieder geval met goede noppen) vanaf 2.1 inch (liever nog 2.25”) ‘draagt’ je gemakkelijker door zachte ondergrond.
Achter gaat het voornamelijk om de rolweerstand, omdat daar 60 tot 70 procent van het gewicht op rust. Tip: Schwalbe "Racing Ralph".
Voor moeten de banden een goede grip en een goed bochten- en remgedrag hebben. Tip:de Nobby Nic Schwalbe. Goede combinatie voor nat en/of rul terrein.
Bij zomerdag is het aan te raden de nobby nic om te ruilen voor een "Fast Fred" Schwalbe.


MTB rijtechniek
Hierin zijn balans, controle, klimmen, dalen en bochten de essentiële elementen om vertrouwder en sneller door het terrein te gaan. Het begint met de zithouding, wat bepaald wordt door de geometrie van de bike. Dit laatste is van invloed op de manier van rijden.

Balans/Controle
Plassen
Hier loert het risico van over de kop slaan. Het beste rijd je wat rustiger door plassen heen, maar ook niet weer te rustig, want dan loop je het risico stil te vallen. Benader je een plas op snelheid, til dan voor de plas je voorwiel op, zodat je achterwiel als eerste de plas inrijd. Zo voorkom je dat je:
over de kop slaat door de remmende werking van het water of, erger nog, een kuil in de plas. Je voorwiel til je op door een extra harde trap te geven en aan je stuur te trekken. Of door je stuur iets in te duwen en meteen omhoog te trekken. Houd bij kleine plassen je cranks recht (niet trappen dus) zodat het water niet in je schoenen spat.
Boomwortels
Boomwortels kunnen verraderlijk glad zijn. Stuur er altijd zo recht mogelijk tegenaan en probeer in bochten je mountainbike zo rechtop mogelijk te houden. Til als het ware je voorwiel net over de wortel heen. Rijd met licht gebogen armen en raak je de wortel, veer dan zelf ook een beetje in. Nog minder kans op slippen heb je als je het voorwiel (en eventueel ook het achterwiel) over de wortel optrekt, net zoals je dat doet voor een waterplas.
Mul zand
Een stuk met rul zand kom je het beste door op snelheid. Zet daarom extra aan voordat je het zachte stuk inrijdt. Probeer niet te veel te sturen. Laat het voorwiel een beetje zijn eigen weg volgen en dwing je fiets alleen globaal in de juiste richting. Houd hiervoor je stuur niet te krampachtig vast, maar laat je je handvatten als het ware bijna los. Leun ook iets naar achteren. M.a.w. zoveel mogelijk gewicht op de achterband.
Als je in een spoor terechtkomt, volg dit dan. Als je er uit wilt sturen, doe dit dan met een duidelijke ruk aan het stuur, dus niet voorzichtig tegen de rand opsturen. Probeer te blijven zitten als je trapt om zoveel mogelijk tractie op je achterwiel te hebben.

Klimmen; "afstappen, dat nooit"
Als je de ruimte hebt, maak dan snelheid. Maar ook als je nauwelijks ruimte hebt, probeer dan twee of drie trappen aan te zetten, alle extra snelheid is meegenomen. Is de helling erg steil, schakel dan (voor) terug naar je kleinste blad zolang je nog op het vlakke rijdt. Blijf niet geforceerd meetrappen in het hoge beentempo. Begin pas weer te trappen als je weet dat je kracht kunt zetten.
Als de overgang van vlak naar steil erg scherp is, vang dan de klap op met je armen of til zelfs je voorwiel iets op. Ga hiervoor op de trappers staan en duw vlak voor de helling je vork iets in. Gebruik het uitveren om de voorkant omhoog te trekken. Op deze manier verlies je niet zoveel kostbare snelheid.
Ga niet op de trappers staan op een steile helling. Om druk op je achterwiel te houden én te zorgen dat je voorwiel niet omhoog komt, ga je zo ver mogelijk op het puntje van je zadel zitten. Trek je hiervoor op aan je stuur en houd je borst laag bij het stuur om gewicht voorop de fiets te houden. Speel met je gewichtsverdeling als je achterwiel grip verliest of je voorwiel tóch omhoog komt
Kom je een obstakel tegen als een trap, tak of een boomwortel, ga dan nog niet staan. Zorg dat je nog licht genoeg trapt om een extra trap te geven om je voorwiel over het obstakel te lichten. Is je voorwiel het obstakel gepasseerd, ‘duw’ dan je fiets vooruit (je geeft meteen een extra trap als je voorwiel de grond weer raakt en je duwt je fiets naar voren, onder je vandaan) zodat je achterwiel er overheen rolt. Trap op dat moment niet, want dan spint je achterwiel door en kom je stil te staan.
De positie van het zadel is bij het klimmen van grote invloed . Steil omhoog moet je vaak op het puntje van het zadel gaan zitten om te zorgen dat je voorwiel niet omhoog komt. Staat je zadel te ver naar achter, dan word je gedwongen je zadel als steunpunt te verlaten.

Dalen
Zo gauw je niet hoeft te trappen, ga je gewoon rechtop staan. Je blijft centraal op je fiets. Vanuit die houding kun je namelijk naar links en rechts leunen, maar ook voor- of achterover gaan hangen. Dit is dus je basishouding als je geen obstakels tegenkomt. Blijf daarbij goed voor je uit kijken, niet direct naar wat er voor je voorwiel ligt, maar echt een paar fietslengtes verder.
Ga dus niet naar achteren hangen, ook niet een beetje! Je hangt dan aan je stuur, waardoor sturen moeilijk wordt. En je hebt geen druk meer op je voorwiel, waardoor de grip minder is en je voorwiel weg kan glijden. Achterop hangen bewaar je voor als het hypersteil rechttoe rechtaan naar beneden gaat, of als je van een richel af moet.
Zorg dat je ook echt staat, dus met de benen gestrekt, maar niet ‘op slot’. Belangrijk is dat je soepel blijft, de klappen als het ware met je benen (en armen) opvangt. Je laat dus je mountainbike onder je stuiteren. Je begeleidt dit stuiteren door de fiets naar beneden te drukken of juist te ontlasten bij kuilen en obstakels.
Houd beide handen op de remmen en rem met je voor- en achterwiel tegelijk. Het voorwiel heeft veel meer remkracht en daarmee rem je in een afdaling af. Je achterwiel controleert alleen je snelheid. Begin bovenaan al met remmen en blijf rustig remmen. Houd je snelheid vanaf het begin van de afdaling laag. Rijd niet eerst hard om dan vol remmen. En houd een snelheid aan waarbij jij je comfortabel voelt, je mountainbike nog goed onder controle hebt. Ga in een afdaling ook niet aan de kant als je maar heel beperkt de ruimte hebt, concentreer je op je eigen afdaling.
Je armen houd je goed gebogen, zodat deze kunnen in- en uitveren met de ondergrond. Bij een grotere kuil duw je het voorwiel als het ware al een beetje in de kuil, hierdoor volgt de rest van de mountainbike automatisch de kuil. Bij een wortel of steen ontlast je je armen of trek je zelf het voorwiel een heel klein beetje op (door het stuur kort en krachtig eerst heel eventjes naar beneden te drukken).

Bochten
Je moet al klaar zijn met remmen vóór de bocht begint. Kijk dus goed waar de bocht begint en schat je snelheid goed in. Zorg dat je je remmen goed beheerst en dus ook hard met je voorrem kunt remmen. Dat is een kwestie van trainen. Slip niet de bocht in, want dan ben je te veel uit balans. Stop met trappen als je remt en houd je pedalen horizontaal. Vlak voor de bocht breng je het buitenste pedaal naar beneden. Ga je toch te hard de bocht in of wordt de bocht halverwege krapper, rem dan alleen achter bij door de rem te laten slepen. Moet je heel hard remmen in de bocht, stuur dan eerst rechtdoor.
Lees het terrein met je ogen, kijk goed en ver vooruit. Kijk naar hobbels en kuilen, zodat je er omheen kunt sturen of je wielen er overheen kunt wippen. In geval van een bocht betekent dat dat je door de bocht moet kijken. Dat heeft als voordeel dat je soepeler door de bocht gaat, want je lichaam en dus je fiets reageren bijna automatisch op je ogen. Doe dit heel bewust en je merkt dat zeker heel krappe bochten veel beter gaan.
Als de situatie het toelaat, stuur dan van de buitenkant van de bocht naar de binnenkant en laat daarna je bike weer naar de buitenkant van het einde van de bocht driften. Op deze manier maak je de bocht wijder en kun je er harder doorheen. Deze lijn heet de ideale lijn. Laat de bocht dit niet toe vanwege sporen of drukte, houd je dan netjes aan je lijn of volg het spoor. En duik ook niet zomaar bij iemand binnendoor bij het insturen, want misschien wil die ander de ideale lijn wel volgen.
Trap niet door in een scherpe bocht, houd zelfs je binnenste pedaal omhoog en probeer druk uit te oefenen op het buitenste pedaal (dat dus in onderste stand staat). Zit iets voorover en houd je armen licht gebogen. Druk bij je stuur juist op het handvat aan de binnenkant van de bocht. Leun je fiets wat verder de bocht in dan je zelf doet. Hoe harder je gaat, of hoe krapper de bocht, hoe meer je de fiets ‘drukt’. Schakel voor de bocht al naar een lager verzet, dat je denkt nodig te hebben na de bocht. Zo kun je direct weer vol op de pedalen gaan staan tegen het einde van de bocht.
Zit je goed op de fiets, dan merk je dat sturen een stuk beter gaat. Maar je zult ook met je gewicht moeten spelen om harder of scherper een bocht door te komen. In principe wil je in een bocht meer druk op je voorwiel dan op het rechte stuk. Vlak voor de bocht schuif je daarom een paar centimeter naar voren op je zadel. Dit kun je doen door je aan het stuur op te trekken. Of je verplaatst je gewicht door sterk voorover te buigen. Met je zadel ver naar achter wordt deze gewichtsverplaatsing moeilijk, je moet bijna uit je zadel komen.

Schakelen
De manier om als wielertoerist een flinke heuvel of berg te overwinnen is op souplesse. Op de macht red je het alleen op korte klimmetjes. Op een langere klim moet je je vooral niet forceren. Soepel blijven trappen is het motto. Je ontkomt er niet aan dat je langzamer gaat trappen dan op het vlakke, maar probeer het verschil zo klein mogelijk te houden. Bij wisselingen in de stijgingsgraad probeer je grote schommelingen in trapfrequentie te voorkomen en dat betekent schakelen. Een hartslagmeter een aanrader: bij een langere klim kun je het best onder je verzuringspunt (MLSS) blijven, anders blaas je je te snel op. Blijf bij langere klimmen zitten, dat is het meest energiezuinig. Om je achterwerk te sparen kun je af en toe gaan staan, maar schakel dan eerst een tandje zwaarder.
Volgt de ene heuvel kort op de andere, probeer dan de snelheid uit de afdaling op het stukje vlak tussen de heuvels in zo lang mogelijk vast te houden. Zo kom je vaak zonder veel inspanning al een heel stuk de volgende heuvel op. Overdrijf die extra snelheid niet, want anders ben je juist te vermoeid om nog soepel naar boven te kunnen fietsen.
Merk je tijdens de beklimming dat je steeds zwaarder gaat trappen, schakel dan terug zo lang je nog soepel draait. De klimmetjes in de bossen zijn kort en daardoor explosief. Tekort om te schakelen. Het advies is dan ook om goed te anticiperen door ver van je af te kijken. Ook als je niet in eerste positie rijdt. Probeer de druk op de pedalen constant te houden. Schakel achter tandje voor tandje en probeer het trapritme vast te houden. Op deze manier belast je het schakelsysteem het minst en kun je altijd makkelijk blijven schakelen. Verstandig is om aan de voet van de heuvel al op het kleine blad te zitten, zodat je op de helling alleen nog maar achter hoeft te schakelen. Voor schakelen gaat onder belasting soms niet soepel en dan val je helemaal stil. Beter is beneden een iets hoger traptempo te kiezen, maar ga niet tollen.
Doseren is het geheim om ‘fris’ boven te komen. Beter kun je het eerste deel van een klim rustiger rijden zodat je nog wat over hebt voor laatste deel. Zo kun je geconcentreerd aan de afdaling beginnen of zelfs extra aanzetten. Iets lichter trappen of iets langzamer fietsen dan je gevoel zegt, helpt om te doseren. Gebruik een hartslagmeter als je weinig ervaring hebt met klimmen. Kijk ook goed voor je uit naar wat er komt en anticipeer op het stijgingspercentage. Wordt het verderop steiler, schakel dan al eerder terug. Zo heb je een ‘aanloopje’. Wordt het verderop minder steil, schakel dan nog niet meteen, maar pas op het moment dat het daadwerkelijk minder steil is. Als je sterk bent, kun je hier je winst pakken door de druk op de pedalen even hoog te houden en niet te gaan uithijgen op een lichte versnelling.
Ben je boven, gooi dan niet meteen grote blad er op - als het niet ineens steil naar beneden gaat tenminste. Dat is weer die sprong in trapfrequentie die je moet zien te vermijden. En meteen een zwaar verzet moeten trappen, kost extra energie die je misschien weer nodig hebt voor de volgende beklimming. Schakel bij een geleidelijke afdaling, achter tandje voor tandje bij. Is het steil, probeer dan waar het maar kan mee te trappen, dan kom je minder stijf en koud beneden.

bron: Forza
A.K.A. Rainman

Power is nothing without control.

Plaats reactie